Het verhaal van de mandoline

 

De mandoline was ooit populairder dan de gitaar en was in alle soorten en maten te krijgen. Hein van Dongen duikt in de geschiedenis van dit kleine tokkelinstrument, dat al in vele muziekgenres is toegepast.

Een viool met frets. Bij het zien van de clip van Losing My Religion wisten veel mensen niet wat voor instrument Peter Buck eigenlijk gebruikte. Begrijpelijk, omdat er mandolines voorkomen met verschillende vormen klankkast. De meeste mensen herkennen nog wel het traditionele type dat een body heeft in de vorm van een halve peer ("mijn oma had zo'n ding."). De achterkant is dan gebold en bestaat uit verschillende duigen of ribben, terwijl het kleine bovenblad vlak is of (meestal) een lichte knik vertoont ter hoogte van de brug. Behalve in de klassieke muziek (waar hij is gebruikt door componisten als Mozart, Beethoven, Verdi, Mahler, Schoenberg en Stravinsky) heeft de mandoline een plaats in de volksmuziek gekregen in zulke verschillende muziekculturen als die van lerland, de Balkan, Brazilië Italië en Japan. Heel prominent is de rol van de mandoline in de bluegrassmuziek (akoestische western muziek), waarvan de legendarische Bill Monroe de pionier is.
 
Uit het gebruik in verschillende soorten muziek en stijlen zijn allerlei verschillende vormen ontstaan. Hedendaagse mandolines hebben gemeen dat ze meestal zijn uitgerust met vier paar metalen snaren die in kwinten gestemd zijn. De stemming is gelijk aan die van de viool:
G-D-A-E. Ook de mensuur en de afmetingen van de kast komen dichter bij de viool dan bij de gitaar of de luit De E-snaar is net als bij de viool een octaaf hoger dan de hoge E van de gitaar.

Van Napels naar Nashville
Muziekinstrumenten met een klankkast die aan een klassieke mandoline doet denken, komen al eeuwenlang voor. In de Griekse, Arabische en Europese cultuur bestaat een hele familie van dergelijke instrumenten die allemaal familie van elkaar zijn, variërend van de Turkse Ud, de Griekse Bouzouki tot de verschillende luitachtige instrumenten uit de Renaissance. Behalve de instrumenten waren ook hun benamingen aan elkaar verwant: 'mandola, 'mandora', pandura', 'bandura', en in verkleinwoordvorm: mandolino', 'bandurria'. Soms komt eenzelfde instrument in verschillende landen voor onder andere namen, maar het omgekeerde gebeurde ook: dezelfde naam werd soms gebruikt voor verschillende instrumenten. Als we de historici Paul Sparks en James Tyler mogen geloven is dat laatste het geval geweest bij de mandoline.
In de achttiende eeuw is er volgens hen sprake van twee instrumenten die allebei mandoline heetten. De eerste mandoline had meestal twaalf darmsnaren, die in paren van twee in kwarten waren gestemd (meestal: g-b-e-a-d-g). Het instrument had een op de klankkast gelijmde brug en werd met de vingers bespeeld. Deze mandoline is nu nagenoeg verdwenen en het repertoire dat er voor geschreven werd (zoals werken van Vivaldi) wordt tegenwoordig op een heel ander instrument ten gehore gebracht. Dat andere instrument heet echter ook mandoline en ontstond juist in die achttiende eeuw in Napels. Deze Napolitaanse mandoline was kleiner dan zijn naamgenoot, had een hollere achterzijde, een los verschuifbare brug en was veelal uitgerust met metalen snaren. Had de oudere mandoline een vlak bovenblad, bij de Napolitaanse mandoline was er een lichte knik in aangebracht ter hoogte van de brug. Maar het meest kenmerkende verschil was de stemming. De Napolitaanse mandoline had vier paar snaren die gestemd waren in kwinten, zoals de viool. Dat betekende niet alleen dat het instrument gebruikt kon worden om vioolmuziek te vertolken, maar vooral dat componisten en musici voor de Napolitaanse mandoline geen aparte stemming hoefden te leren, zoals bij de mandoline.
 
De vier Napolitaanse conservatoria leverden musici af die door heel Europa optraden. Rond 1760 worden er in de Parijse salons veel zogeheten 'Concerts Spirituels' gegeven waar Napolitaanse mandolinespelers optreden. Hun verfijnde spel maakt de mandoline al snel populair als instrument voor de toenmalige elite. De lesboeken die in die tijd verschijnen, geven aanwijzingen van het hoge niveau van do vertolkingen
 
Nadat de belangstelling voor het instrument in de eerste helft van de negentiende eeuw wat terugloopt, laat de tweede helft een enorme opgang zien, zowel in de concertmuziek als in de volkscultuur. Ondertussen heeft (rond 1835) de Napolitaanse bouwer Pasquale Vinaccia verdere wijzigingen in de bouw aangebracht: een grotere toets met 17 frets, een diepere bol, een iets grotere klankkast en stemmechanieken met tandwielen. Zulke stemschroeven, en ook de metalen snaren, worden later door gitaarbouwers weer van de mandoline overgenomen.
 
Rond 1870 komt een andere speelstijl op: het tremolo (Tremoleren). Dit is een methode om met snelle afwisseling van neer- en opslag op een snaar langgerekte tonen te produceren. De mandoline maakt in die tijd tevens de overtocht naar een ander continent. Italiaanse immigranten maken het instrument populair in de VS, de Portugezen brengen het naar Brazilië. In beide landen ontstaan nieuwe vormen (zoals de Gibson archtops) en nieuwe speelwijzen.
Verder worden in deze bloeitijd van de mandoline (tot ongeveer 1915) ook enkele van de mandoline afgeleid grotere instrumenten ontwikkeld, zoals de mandola (een kwint of een octaaf lager) en de mandocello (de stemming van een cello, dus een octaaf en een kwint lager: c-g-d-a). Er komen overal regionale muziekensembles op, die geheel uit mandolineachtige instrumenten bestaan.
 
Tot in de jaren twintig domineert de mandolinefamilie de wereld van de tokkelinstrumenten. Maar de Eerste Wereldoorlog en de periode daarna laten snelle veranderingen van smaak zien, niet alleen in de wereld van de kunst maar ook in de volkscultuur. Met de opkomst van nieuwe vormen van amusementsmuziek (ragtime, jazz, tango, dansorkesten) neemt de belangstelling voor mandolines af. Luidere vormen van muziek vragen om snaarinstrumenten met meer volume en dit is dan ook de bloeitijd van de banjo Om ook mandolinespelers in staat te stellen over te schakelen op de banjo ontstaat een type banjo met een vrij korte mensuur en een stemming in kwinten (de tenorbanjo). Bovendien komen er achtsnarige banjo's: een hybride instrument, opgebouwd uit de romp van een banjo en de hals van een mandoline.

De dominantie van banjo's is van korte duur, want in de jaren dertig past het felle geluid daarvan voor minder hij de muziek die dan in opkomst is: de wat zoetere swing. Om dan weer voor tenorbanjospelers de overgang naar de gitaar makkelijk te maken, wordt in die dagen ook een viersnarige gitaar (de tenorgitaar, gestemd in kwinten) ontwikkeld, die nu nagenoeg is uitgestorven. Als uiteindelijk na de Tweede Wereldoorlog elektrische versterking verbreid raakt, is het de gitaar die daarvan profiteert (hoewel een mandoline zich er evenzeer voor leent).

Verschillende vormen
Tegenwoordig kun je in een grotere muziekwinkel kiezen uit bolle mandolines (het oorspronkelijke Napolitaanse model), platte mandolines en vooral bluegrassmandolines met gewelfde boven- en achterbladen (gebaseerd op de Gibson A- en F-modellen). En dan zijn er nog mandolines met een resofo nische klankkast (dobro-mandolines), elektrische mandolines en de langzaamaan zeldzaam wordende mandolines met een banjoromp. Vele klassieke musici zweren nog altijd bij de traditionele 'bolle' vorm. Een goede klassieke mandoline lijkt meer boventonen te produceren dan bijvoorbeeld de Gibson mandolines, maar klinkt anderzijds ook wat liefelijker. Om een frase van Bob Dylan te citeren: ze hebben meer 'jingle jangle', of om het technisch te zeggen: een totaal andere frequentie karakteristiek. Dat maakt begrijpelijk dat bluegrassmusici en traditionele mandolinespelers zich wat ongemakkelijk zullen voelen als ze van instrument ruilen.

Lastig is dat de klassieke mandoline de neiging heeft weg te glijden als je zittend speelt. Van staand spelen heeft men in die wereld nog nooit gehoord: bolle mandolines met een bevestiging voor een schouderband komen van een andere planeet. Er waren al met al genoeg redenen om te gaan experimenteren met een platte achterkant, een model dat men vaak 'Portugees' noemt. De echte Portugese mandoline lijkt van oorsprong op een kruising tussen een Portugese gitaar en een Napolitaanse mandoline, en wordt in Portugal 'bandolim' genoemd. Op die bandolim is in Brazilië weer een heel eigen speelstijl ontwikkeld.